Overeenkomsten en verschillen
Zonder al te diep in te gaan op de geografie en de geschiedenis is het
toch noodzakelijk hier iets over te vertellen. Als het over de geografie
gaat, hebben we het over de huidige republiek Tsjechië:
De Tsjechische Republiek, bestaat uit de historische landen Bohemen,
Moravië en een deel van Silesië.
Bohemen is het westelijk en centrale deel van Tsjechië dat beschikt over
een divers landschap, van glooiend tot bergachtig en bosrijk en is een
typisch bierland. Het kent een redelijk grote welvaart en dat uit zich
in een gedegen en rustige levensstijl.

Moravië beslaat het meer oostelijk deel van Tsjechië en grenst aan
Slowakije. Moravië kent minder industrie, maar de landbouw is er van
groot belang. Door de gunstige ligging tegen de heuvelruggen is deze
streek uitgegroeid tot een prachtig wijngebied.
Tsjechië in zijn geheel lijkt op een ketelvormig dal, dat van alle
kanten omgeven is door bergketens. Uit het oosten, westen, noorden en
zuiden leidden hier door nauwe passen en rivierbekkens oeroude
handelswegen binnen en doorkruisten elkaar in het hart van het land. In
deze contreien ontmoetten en beïnvloedden elkaar de belangrijkste
Europese volkeren met hun eigen cultuur, waardoor vermenging maar ook
verbreiding van deze culturen plaats kon vinden.
Belangrijk aspect bij deze verbreiding en vermenging van culturen is
natuurlijk het muziekleven. Al voor 1800 werden de voortreffelijke
muzikale kwaliteiten van de Bohemers door avontuurlijke Europese
reizigers geroemd. Dat was ook geen wonder, want zowel in West-, als in
Noord-Bohemen en in Moravië heersten in de 18e eeuw dezelfde
voortreffelijke condities. De adel onderhield het muziekonderwijs voor
haar onderdanen en de Kantors van iedere deelstaat waren de docenten van
dit “Europese Conservatorium“, zoals Bohemen werd genoemd.
Rond het woord Böhmen heerst overigens een vèrstrekkende
spraakverwarring die begon bij de gelijkstelling van land en volk in de
Tsjechische taal. Het woord “český” betekent namelijk
“Böhmisch”, maar ook “Tsjechisch”. Tot de 20e eeuw werd “český” gebruikt
als het tegenovergestelde van het patriottische “Böhmisch”. Tot 1918
drongen de Tsjechen er in hun nationalistische strijd op aan het woord
“český” wel steeds te vervangen door “Böhmisch”. Het gevolg is dat nu,
na 1945, bij de herdruk van publicaties van Böhmische- en Mährische
muziek het bedoelde woord “Böhmisch” bij Duitse vertalingen steeds wordt
weergegeven als “Tsjechisch”. Als er dus van een problematiek van de
Böhmische- en Mährische muziek kan worden gesproken, dan is nationalisme
van beide zijden hieraan schuld. Met deze spraakverwarring als oorzaak
werd het begrip “Böhmisch” in het Duitse muziekleven na 1945 met veel
meer intensiteit gebruikt als sinds de 18e eeuw ooit het geval was
geweest. Eeuwenlang woonden etnische Duitsers naast Tsjechen in wat eens
Bohemen en Moravië heette, vervolgens onderdeel uitmaakte van
Tsjechoslowakije en nu Tsjechië is.
Na
de Tweede Wereldoorlog werden de Sudeten-Duitsers, waarvan velen de
Duitse invasie met gejuich hadden begroet, zonder pardon het land
uitgezet. De overwegende meerderheid van de Duitse muzikanten uit
Bohemen en Moravië vond in Duitsland zijn weg en bracht bijna overal in
het openbare muziekleven veranderingen teweeg. Vanaf dat moment was het
instromen van het Böhmische element éénzijdig Duits. Tot die tijd immers
kwam de Böhmische invloed tot stand door een symbiose van Duitsers en
Tsjechen.
Deze laatste getuigen van deze Oost-Midden-Europese musiceerstijl worden
tegenwoordig als de typische vertegenwoordigers van de Böhmische
muziekopvatting gezien, vooral omdat de Tsjechen vanaf 1947 geen
mogelijkheid hadden actief op het West-Europese muziekleven in te
werken. Als Böhmische muzikant geldt in Duitsland dus ook vandaag de dag
eveneens de Sudetenduitser.
Bohemen heeft van oudsher veel Duitse invloeden en Moravië veel
Slavische invloed. Dit tekent zich ook weer af bij grote klassieke
Tsjechische componisten. Zo stond,zeer algemeen gezegd, Smetana veel
dichter bij de in Leipzig geboren Wagner en componeerde Antonin Dvorak
meer in de geest van Johannes Brahms, die in Hamburg was geboren. De
derde grote Tsjechische componist is de uit Moravië afkomstige Leos
Janacek, van wie we kunnen zeggen dat hij zich nog meer bezig hield met
de Tsjechische volksmuziek in al zijn facetten dan zijn grote
voorgangers Dvorak en Smetana.
Deze grote componisten hebben veelvuldig gebruik gemaakt van de
specifieke inheemse volksmelodieën in hun prachtige symfonische werken.
Typisch nationale dansen als Polka, Dumka en Furiant werden in deze
werken aangehaald.
De bekendste van deze volksdansen is de polka: Een vlugge dans in 2/4
maat die zich in de negentiende eeuw in slechts drie jaar verspreidde
van Praag via Wenen naar Parijs en van daar over de rest van de wereld.
De polka is meestal opgebouwd uit korte frasen van twee maten die ook
karakteristiek zijn voor het Boheemse volkslied.
De Dumka stamt van oorsprong uit de Oekraïne, maar neemt in de
Tsjechische klassieke muziek een aparte plaats in met zijn langzame
sentimentele karakter.
De Furiant is een van oudsher bekende dans uit Tsjecho-Slowakije
(Bohemen) in beurtelings drie 2/4-maten en twee 3/4-maten. Ook hiervan
zijn weer beroemde voorbeelden te vinden bij Smetana en Dvorak.
In de volksmuziek zoals wij die tegenwoordig kennen komen van deze
dansen de polka zeer vaak en in Moravië heel af en toe de furiant nog
voor. Daarnaast natuurlijk de wals en de ländler, welke niet voor niets
ook wel Böhmerländer wordt genoemd.
Na deze uiteenzetting over de geografische ligging, de geschiedenis van
de bevolking het ontstaan van de spraakverwarring en de mogelijkheden en
onmogelijkheden van beïnvloeding van de cultuur, wordt duidelijk dat er
van een strikte scheiding van twee, of misschien zelfs drie, Tsjechische
volksmuziekstijlen geen sprake kan zijn. Toch hanteren we in grote
lijnen ieder geval twee verschillende stijlen omdat er naast de
overeenkomsten duidelijke verschillen zijn aan te geven. Deze zijn
geografisch bepaald en gevoed door de volksaard, het karakter en de
folklore van de beide gebieden.
Waarom er eventueel sprake zou kunnen zijn van drie volksmuziekstijlen
is gelegen in het feit dat de volksmuziek uit het Egerland zou kunnen
worden beschouwd als een eigen stijl, maar over het algemeen wordt deze
muziekstijl gerekend tot de Böhmische blaasmuziek, omdat deze is
gebaseerd op deze Böhmische muziek en omdat het Egerland geheel is
gelegen in Bohemen. Ook bij de uiteenzetting van de diverse verschillen
wordt verder uitgegaan van twee stijlen.
De Moravische muziekstijl
Kenmerkend voor de Moravische muziek is het vrij vlotte, maar vooral
krachtige karakter geënt op het drinklied. Denk hierbij aan de
wijnboeren van Moravië. Door het gebruik van dansliederen met een
opzwepend karakter, dat onder andere voortkomt uit het vaak vrij hoge
speeltempo, en accentverschuivingen, ontstaat verplaatsing van het
ritme. Door de invloed van de Slavische muziek wordt door Moravische
muzikanten een interpretatie aan de genoteerde muziek gegeven die wordt
gekenmerkt door de al genoemde accentverschuivingen, maar ook door het
soms iets zwaarder aanzetten en dan weer aanbinden van verschillende
tonen. In een publicatie van de heer Albert Flikkema is de volgende
omschrijving van deze “Tsjechische ritmiek” te vinden:
“Vooral in het polkaspel komt de "Tsjechische ritmiek" tot uitdrukking.
In het notenschrift wordt dit o.a. tot uiting gebracht door syncopen en
accenten. Toch zal een niet-Tsjech dit op een andere manier spelen,
terwijl de Tsjechische muzikant het als volgt zal spelen: De 1e achtste
noot "veert" een beetje op, de 2e wordt aan de 3e, en de 4e weer aan de
1e achtste gebonden, waarbij hij de onbetoonde achtste ietsjes breder en
zwaarder speelt als verwacht zou worden. Met name in de Moravische stijl
wordt er veelvuldig gespeeld met zogenaamde "buiknoten" op bijv. de 2e
en 4e achtste uit een rij van vier achtsten onder een bindingsboog.
Een ander kenmerk is de ingekorte kwart. Vaak wordt deze iets korter dan
de feitelijke waarde gespeeld. De oorsprong ligt hier vooral in de
gezongen volksmuziek. Een andere vocaalvorming in het Tsjechisch
(Slavisch met kortere klanken dan bijv. het Duits of Nederlands) heeft
directe invloed op de speelstijl en de "klinkende" lengte van de noten.
In de melodielijn van de blaaskapel worden immers de zangers en/of
zangeressen begeleid en zal de muzikant met zijn "koperen keel" de
muziek zo spelen zoals hij het zou zingen, hoewel de muzieknotatie
anders is.
Deze speelstijl maakt de Tsjechische blaasmuziek levendiger,
enthousiaster en doorzichtiger. Minder "calvinistisch" dus dan dat de
Nederlandse koperblazer over het algemeen speelt.
De invloed van de Slavische cymbaalmuziek, bekend van de muziek van de
Hongaarse zigeuners, is bij de Mährische muziek duidelijk merkbaar. Het
spreekt voor zich dat de volksdansen en –liedjes de basis vormen voor
veel van de bestaande melodieën.
De Böhmische muziekstijl
Kenmerkend voor de Böhmische stijl is de wat "rustiger" speelstijl ten
opzichte van de Moravische stijl, hetgeen zich bij een polka uit in een
over het algemeen wat langzamer en gemoedelijker speeltempo. Het
karakter is rustig en gedragen, soms zelfs statig. Naast deze
karaktereigenschappen heeft deze stijl toch regelmatig veel pit in zich,
hetgeen voortvloeit uit de cultuurvermenging van de geïmmigreerde
Duitsers en de autochtone Tsjechen.
De typisch Tsjechische muzikale accenten worden over het algemeen wat
minder benadrukt dan in de meer Slavische stijl van de Moravische
muzikanten.
De Böhmische stijl klink verder geleidelijker en glijdender, vooral in
de zang, waarbij een voorliefde bestaat voor gebonden toongroepen in
plaats van het toon voor toon aaneenbinden.
De Böhmerländer muzikant laat zijn lied eerder klinken “alsof niemand
hem toehoort”. Hij speelt meer ingetogen als orkestmuzikant en treedt
over het algemeen minder op de voorgrond.
De
standaardbezetting van de Moravische blaaskapel bestaat uit 12
muzikanten, te weten:
3x klein Koper
2x Tenorhorn / Bariton
1x Bariton
1x Klarinet Bb
1x Klarinet Eb
2x Trompet (begeleiding) (Vaak trompet in Eb of mellafoon)
1x Trombone (begeleiding)
1x Bastuba
1x Slagwerk
(2x Zang)
De
standaardbezetting van de Böhmische blaaskapel bestaat uit 22
muzikanten, te weten:
7x Klein Koper
5x Tenorhorn /Bariton
3x Klarinet Bb
1x Klarinet Eb of 1x Fluit
3x Trombone of hoorn (begeleiding)
2x Bastuba
1x Slagwerk
(2x Zang)
Bekende componisten
Böhmisch:
Vejvoda, Poncar, Vacek, Blaha, Valdauf, Kubes, Borovicka, en Skabrada,
maar ook Pleyer en Aust …
Mährisch:
Prajka, Zvacek, Manas, Manas, Slabak, Prochazka, Kamenik, Gursky,
Konecny en Hotovy…
De juiste keuze maken
Zoals in de praktijk natuurlijk ook te horen is bestaan er dus wel
degelijk verschillen en het spreekt voor zich dat composities uit de
bedoelde landstreken gespeeld dienen te worden met de passende en
karakteristieke bezettingen. Uiteraard worden ook vaak werken
gearrangeerd voor Böhmische kapellen op basis van Moravische thema’s.
Het is dan vanzelfsprekend dat zo’n arrangement niet door een Mährische
kapel dient te worden uitgevoerd. Wanneer deze kapellen de bedoeling
hebben op dat moment originele muziek te willen spelen moeten zij zich
beperken tot het spelen van hun eigen originele muziek op basis van de
eigen bezetting. Dit laatste geldt uiteraard ook in omgekeerde zin voor
de Böhmische orkesten.
Soms
spelen blaaskapellen op concoursen Böhmische en Mährische werken door
elkaar. Het moge duidelijk zijn dat dit, gelet op al het voorgaande,
niet wenselijk is en artistiek ook niet verantwoord. Je zou haast kunnen
zeggen: “Schoenmaker blijf bij je leest”, dus met andere woorden:
Kapellen blijf bij de stijl die bij je bezetting hoort. Het is overigens
wel vaak zo dat het juryteam vast kan stellen dat getracht wordt de
stilering van de beide soorten muziek op passende wijze uit te voeren.
Het is echter de transparantie van de klank en de klankkleur op zich die
te wensen over laat. Wanneer Mährische muziek met meer dan +/- 14
muzikanten wordt gespeeld wordt het geheel al snel te dik en dus
ondoorzichtig. Je dient als orkestleider wel haast over
tovenaarscapaciteiten te beschikken om met zoveel meer muzikanten de
vereiste klankkleur te benaderen, laat staan te evenaren. Beter zou het
zijn wanneer de kapelleiders zich tevoren zouden verdiepen in de
achtergronden van hun muziekkeuze om zo hun kapellen tot nog grotere
hoogte te brengen. Te vaak komt het voor dat het juryteam zich geplaatst
ziet voor een prima spelend orkest met titels bij de vrije keuzewerken
die niet overeenkomen met de bezetting van het betreffende orkest.
Natuurlijk wordt er dan objectief beoordeeld aan de hand van de
vaststaande, min of meer “meetbare” rubrieken als zuiverheid,
klankgehalte, balans, samenspel enz. Maar het mooie aan muziek, zeker
aan volksmuziek, is dat beetje extra, dat beetje feeling hebben voor
zaken die niet goed meetbaar zijn. Ik bedoel hier aspecten als stijl,
karakter, sfeer muzikaliteit, klankpalet, spontaniteit, bezieling inzet,
opbouw en zo zou ik nog wel even door kunnen gaan. Allemaal zaken
waarbij de uitvoering van de compositie centraal staat, maar die juist
door oneigenlijk gebruik van bepaalde composities en arrangementen
teniet worden gedaan. Door een duidelijke scheiding aan te brengen in de
lijst met verplichte werken en verplichte keuzewerken is er vanuit de
organisatie voor gezorgd dat vermenging van stijlen daarbij niet meer
mogelijk is. Nu ligt het aan de individuele orkesten om er voor te
zorgen dat ook bij de vrije keuzewerken op de concoursen de juiste keuze
wordt gemaakt.
|